fr# ML #e£ Hoofdbestuur met Mr. R. G. A. Höppener, Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (links van de microjoon) en Dr. J. Hulsker (tussen de heren H. S. Boekman en R. Uges). schakeld waren en waarvan de meesten maar weinig van hun vooroorlogse films uit de heksenketel van de oorlog hadden kunnen redden. Ondanks het gewin, dat het leveren van lilms aan de permanent uitverkochte bio scopen in het vooruitzicht stelde, besloten zij unaniem geen enkele vergunning bij het regeringsorgaan voor de invoer van films aan te vragen, hoezeer zij ook met lede ogen zagen, dat het filmbureau der ge allieerde strijdkrachten, de S.H.A.E.F., te gen bijzonder hoge filmhuurpercentages voortging met het leveren van films aan de bioscopen. Deze situatie heeft maandenlang ge duurd, totdat de overheidsinstanties, in ziende dat het besluit E84 op deze wijze onuitvoerbaar was, eindelijk gevolg gaf aan de krachtige aandrang van het Hoofd bestuur om het in te trekken. En dan was er het conflict met de M.P.E.A., de concentratie van de grote Amerikaanse productiemaatschappijen. In een tijd, dat de filmproductie in bijna alle Europese landen na vijf verlammende oorlogsjaren weer opgebouwd moest wor den en ook in Nederland het bioscoopbe drijf voor zijn programmering bijna geheel op de Amerikaanse film was aangewezen, weigerde de M.P.E.A. tot het lidmaat schap van de Bond toe te treden, omdat zij zich niet wilde houden aan hetgeen in Nederland organisatorisch was gegroeid. Het was het Hoofdbestuur onmiddellijk duidelijk, dat hier niet alleen het bestaan van de Bond op het spel stond, maar ook de onafhankelijkheid van het Nederlandse bedrijf. De speculatie van de M.P.E.A., dat vele bioscoopondernemers uit de Bond zouden treden om maar films van de Amerikaanse combinatie te betrekken, strandde op het saamhorigheidsgevoel der bedrijfsgenoten. Alle leden wisten immers, dat zij met het prijsgeven van hun organisatie tevens hun onafhankelijkheid als ondernemers op het spel zouden zetten. Het bedrijf ging door, ook zonder de films van de M.P.E.A. Er kwamen uit het ontredderde Europa Engelse, Franse, Ita liaanse, Scandinavische en Russische films en films van kleinere Amerikaanse maatschappijen in voldoende mate om de bioscopen van programma's te voorzien. Daarmede was het pleit beslecht. Het con tact tussen de Bond en de M.P.E.A. werd hersteld en na langdurige onderhandelin gen werd een accoord bereikt, waarna de M.P.E.A. tot de Bond toetrad om al spoe dig plaats te maken voor de Amerikaanse filiaalbedrijven, die hun plaatsen in de gelederen van de Bond hernamen. Streven naar verheffing ▼an het bedrijf Ondanks al dit strijdgewoel werd het streven naar het hoger plan onverpoosd voortgezet. Ik wil hierbij speciaal releveren het Aan vullingsreglement Bondsvoorwaarden, dat beschouwd mag worden als het tastbaar bewijs van de zelfstandigheid van de bio scoopondernemers bij het samenstellen van het filmprogramma. Wij mogen er trots op zijn, dat Nederland het land is met het rijkst geschakeerde filmprogramma van de wereld. Voor een belangrijk deel danken wij dat ongetwijfeld aan het feit, dat het niet veel verschil maakt welke taal in een film gesproken wordt, omdat elke film toch voorzien moet worden van Nederland se voettitels. Het behoort trouwens ook tot de goede tradities van ons volk om open te staan voor de culturele voortbrengse len van andere volken. Maar zeker is het ook, dat het Aanvullingsreglement Bonds voorwaarden de bioscoopondernemers een zo grote invloed op de samenstelling der filmprogramma's heeft verschaft, dat et- plaats is gekomen voor de beste filmpro ducten ongeacht het land van herkomst. Dat die films er komen, danken wij ook aan de activiteit der filmverhuurders, die deze films naar Nederland brengen, we tende dat zij daarvoor in de regel een behoorlijke afzet kunnen vinden. Van bijzondere betekenis voor de ont wikkeling van het filmwezen in de jaren na 1945 acht ik de oprichting van de Stich- ting Nederlands Filminstituut, waartoe de Bond het initiatief heeft genomen. Daar mede demonstreerde het bedrijf, dat het begrip had voor het toenemend gebruik van het filmmiddel buiten de bioscoop spe ciaal in clubs, verenigingen en inrichtin gen, vooral ter voorlichting en bestudering. Het gaf hiertoe vrijwillig een deel van zijn positie als monopoliehouder van filmrech ten prijs om het culturele verenigingsleven in staat te stellen met deze films bescha vingswerk van betekenis te verrichten door een brede schare begrip en waardering bij te brengen voor het goede en het schone, dat de film in haar beste vorm in zo ruime mate te bieden heeft. Nog een ander aspect van het Bonds- werk in de naoorlogse jaren mag hier niet onbesproken blijven. Dat is de bevordering van de productie van de Nederlandse films. Het begon met de maatregel, die de ver toning van korte Nederlandse films op grote schaal verzekerde. De daarvoor aan gewezen Nederlandse films werden op die manier een ongekend groot roulement ver zekerd met een evenredige filmhuurop brengst. Jammer genoeg was het econo misch niet langer verantwoord met dit systeem door te gaan toen in 1948 de ver- makelijkheidsbelasting tot een bijna ondra gelijke hoogte werd opgevoerd. Toch wa inmiddels de stoot gegeven om de produc tie op gang te brengen waardoor jonge filmers de kans kregen hun talenten te ontplooien en de aandacht op zich te ves tigen. Wanneer ik hierbij onze speciale activi teit vermeld, wens ik hiermede uiteraard geen afbreuk te doen aan het uitermate verdienstelijke beleid, dat het Ministerie ter bevordering van de filmproductie, spe ciaal ook voor de productie van korte films, heeft ontwikkeld. Een andere belangrijke bijdrage aan d« filmproductie verschafte de Bond door di middelen te verstrekken om het gehaven de en geplunderde Cinetone studiocom plex te restaureren en van een moderne outillage te voorzien, aldus de werkplaats verschaffend voor de productie van Ne derlandse speelfilms.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 7