Jaarvergadering U.I.E.C. De Internationale Unie van Bioscoopexploitanten (Union Internationale de PExploitation Cinématogra- phique) heeft te Wiesbaden van 15 tot 17 October haar jaarlijkse ledenvergadering gehouden. De Nederlandsche Bioscoop-Bond was op deze vergadering vertegenwoordigd door zijn Voorzitter, de heer Joh. Miedema, die tevens het voorzitterschap van de U.I.E.C. bekleedt, de heer W. K. G. van Royen, Penningmeester van het Hoofdbe stuur van de Bond en de Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bosman. Het Zentralverband Deutscher Filmtheater e.V. trad als gastheer op van deze bijeenkomst, waaraan verder werd deelgenomen door vertegenwoordigers van de Belgische, Britse, Franse, Israëlische, Italiaanse, Oostenrijkse. Por tugese, Spaanse en Zwitserse bedrijfsorganisaties. De vergadering, die onder leiding stond van de heer Joh. Miedema, werd op Woensdag 15 October geopend door Dr. Arno Hennig, Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van de Bondsstaat Hessen. In zijn openingswoord bracht Dr. Hennig de groeten van de Minister-President over en herinnerde aan de vele betrekkingen, die Wiesbaden als hoofdstad van het Bonds- land Hessen met het filmbedrijf heeft. „Wij weten U als captains van het filmwezen te waarderen", zo verzekerde de Minister, die de „Groszmacht Film" een van de krach ten noemde „die de menselijke geest weten te boeien en te vormen". „Het denken van vandaag is de realiteit van morgen. Wie op de gedachtenwereld van de mens invloed uitoefent, draagt een grote verantwoordelijkheid. Hij moet een open oog hebben voor de verhoudingen en de reali teiten van de samenleving". Spreker beklemtoonde, dat het filmbedrijf om dit doel te kunnen volgen economisch gezond dient te blijven. De Minister sprak de hoop uit, dat van deze vergadering de impuls uit zou gaan, dat het internationale filmwezen zich voor ogen zal houden, dat het mede tot taak heeft het den ken van de mensheid ten gunste van een betere toekomst te beïnvloeden. De vier belangrijkste punten, welke op de agenda stonden waren: de televisie, de jeugdfilm, een conferentie van de U.I.E.C. met de Internationale Federatie van Ver enigingen van Filmproducenten (Fédération Internatio nale des Associations de Producteurs de Films) en de vermakelijkheidsbelasting op filmvoorstellingen. Voorts kwamen aan de orde de in de onderscheiden landen in staat van voorbereiding verkerende herzieningen van de auteurswetgevingen zowel als actuele vraagstukken be treffende het zakelijk verkeer en de samenwerking tussen de onderscheiden geledingen van het filmbedrijf. In een resolutie vestigde de vergadering de aandacht op het mogelijke gevaar, dat zou kunnen ontstaan tenge volge van een ongecontroleerde exploitatie van speelfilms door de televisie en beval de aangesloten bedrijfsorgani saties dringend aan haar belangen op dit punt niet uit het oog te verliezen. Met betrekking tot de jeugdfilm werden de bedrijfsorga nisaties in de landen, waar nog geen instituut voor jeugd films als landelijke vertegenwoordiging van het Centre National du Film pour la Jeunesse (C.I.F.J.) bestaat, uit genodigd de oprichting van zulk een nationaal instituut te bevorderen en daarmede samen te werken. Een van de belangrijkste zaken, welke aan de orde kwamen, betrof het voorstel van de Internationale Fede ratie van Verenigingen van Filmproducenten (F.I.A.P.F.) om met de U.I.E.C. een conferentie te houden inzake de vraagstukken, welke verband houden met de televisie, zeer gecompliceerde problemen, die voor ieder land weer an ders liggen. Dit voorstel werd door de U.I.E.C. aanvaard en deze bijeenkomst zal omstreeks de aanstaande jaarwis seling plaats hebben. De U.I.E.C. heeft het voornemen om de F.IA.P.F. in dit verband voor te stellen tussen beide internationale organisaties een nauwer contact te onderhouden. In een resolutie werd de regeringen voorts met nadruk aanbevolen de op de film drukkende buitengewone belas tingheffingen af te schaffen of althans de film een wezen lijke, duidelijk merkbare vermindering van fiscale lasten toe te staan. Slechts een zodanige, door de vergadering van doorslaggevend belang geachte, belastingvermindering zou de film de mogelijkheid geven ten minste voor een deel de concurrentie te compenseren, welke haar door andere, fiscaal bijzonder begunstigde, communicatiemidde len wordt aangedaan, inzonderheid de concurrentie welke zij ondervindt van de televisie, welke in tegenstelling tot de film, in verschillende staten ook nog belangrijke finan ciële steun van de regering ontvangt. Dientengevolge werd door de vergadering met algemene stemmen een volledige fiscale gelijkheid tussen film en televisie geëist, daar beide media ieder een eigen belang rijke culturele en maatschappelijke taak te vervullen heb ben. Door de onderscheiden sprekers werd erop gewezen, dat het internationale filmbedrijf er niet voor pleit om de televisie dezelfde zware lasten op te leggen als waaronder de film in sommige landen gebukt gaat, maar dat men wel mag en moet eisen, dat het internationale filmwezen onder dezelfde voorwaarden moet kunnen werken als het internationale televisiebedrijf. De jaarstukken der organisatie werden goedgekeurd en de heer Joh. Miedema werd met algemene stemmen op nieuw met het praesidium belast. De bedrijfsorganisaties van Marokko en Portugal werden tot het lidmaatschap van de U.I.E.C. toegelaten. De deelnemende delegaties werden uitgenodigd door de Hessische landsregering, de stedelijke overheid van Wies baden, de Spitzenorganisation der Deutschen Filmwirt- schaft (SPIO), de overkoepelende organisatie van het Duitse filmwezen, de Export-Union en het Zentralverband der Deutschen Filmtheater, welke laatste organisatie zo wel de vergadering als de huisvesting van de delegaties op voortreffelijke wijze had voorbereid. 35

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 34