Beschouwing van de Bondsdirecteur dragen voor de Nederlandsche Bioscoop- Bond kan mij niet anders dan grote vol doening schenken. Ik hoop, dat U allen begrijpt, dat deze onderscheiding op U afstraalt als bewijs van de waardering voor de Bond en zijn leden als geheel. Gaarne gewaag ik van de grote erken telijkheid voor de hartelijke samenwerking met de Overheid en in het bijzonder met het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, hetwelk Uwe Excellentie vertegenwoordigt, daarbij blijk gevend van Uw grote belangstelling voor de film. Het was al bij verschillende gelegenhe den, dat ik tezamen met U aan één tafel zat. Het vorig jaar had ik de eer, dat U de vergadering van de Union Internationale de FExploitation Cinématographique te Sche- veningen met Uw tegenwoordigheid opluis terde. Alle gasten, ook die uit het buiten land, stelden Uw aanwezigheid toen op hoge prijs. Mijnerzijds zal ik trachten te bereiken, dat deze samenwerking met Uw Ministerie tot in lengte van jaren zal blij ven bestaan en er naar streven, dat deze samenwerking zo mogelijk nog wordt be vorderd en verstevigd.". Deze woorden werden door de vergade- ing met een hartelijk applaus onderstreept. Vervolgens gaf de Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bosman, die eveneens met ap plaus werd begroet, de volgende beschou wing over de karakteristiek van de Neder landsche Bioscoop-Bond: „Mij is de taak toebedeeld om U na de herdenkingsrede van de Bondspresident, waarin het verleden van de jubilaris, zijn opkomst en zijn hoogtepunten zijn belicht, een schets te geven van hetgeen karak teristiek is voor zijn innerlijk leven en uiterlijke verschijningsvorm. U moogt gezien de tijd, die mij is toe gemeten en het feestelijk karakter van onze samenkomst geen dieptepeilingen verwach ten, maar zult naar ik hoop genoegen wil len nemen met een vluchtige contour, die iets laat zien van ons organisatieleven te midden van de dominerende waardegebie- den, waarin het ontstaan is en zich ont wikkeld heeft. Evenals van zoveel organisaties, die uit de tijd van rond 1918 dateren, kan de rechtsfiguur van de onze worden aange duid als een onderlinge vereniging van particulieren met maatschappelijk doel. met dien verstande, dat zij zich in haar statuten nadrukkelijk rekenschap geeft van het algemeen belang harer werkzaam heid. Haar ontstaan houdt ten nauwste ver band met de beperkingen en onzekerheid, waaronder men in 1918 dit bedrijf moest uitoefenen; beperkingen die op haar beurt veroorzaakt werden door de onbekendheid met het nieuwe uitdrukkingsmiddel, waar voor men bovendien ongebruikelijke ruim ten nodig had ter openbaarmaking en waarvoor een ongewoon grote belangstel ling bestond bij de in sociaal opzicht sedert kort geëmancipeerde massa. Wat hebben onze voorgangers van om streeks 1918 al niet te verduren gehad. In de overheidsbemoeienis op dit terrein was niet wettelijk voorzien; het was een gewoon verschijnsel, dat er drie tot vier verschil lende leeftijdsgrenzen waren gesteld, dat men plaatselijk moest keuren alvorens ver toning mogelijk was, dat men kon coupe ren en verbieden. Eilms werden na één of meer dagen vertoning afgekeurd, zodat bioscoop-exploitant en filmleverancier nim mer wisten waar zij aan toe waren. Ver gunningen werden ingetrokken om kleinig heden. Het leven van de exploitant werd verzuurd om futiliteiten en zijn bestaan werd onzeker gemaakt. Niet alleen de in houd van de film en niet alleen de verto ning, maar ook de ruimte waarin zij werd De Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bos man, gaf een beschouwing over de karak teristiek van de Nederlandsche Bioscoop- Bond. vertoond werden door beperkende maat regelen getroffen. Tot het uitvaardigen van behoorlijke veiligheidsvoorschriften was men nog niet in staat, omdat men de tech niek van het bedrijf niet kende. Men zag deze ruimte nu eenmaal als een oord des verderfs. In menige gemeenteverordening en in menige discussie in Gemeenteraden werd de bioscoop in één adem genoemd met kroegen en bordelen. De verordenin gen gingen altijd tégen de bioscoop, zij beperkten of maakten onmogelijk; bescher ming der zedelijkheid was het motief. Er was zelfs een gemeentevoorschrift met de voorwaarde, dat de mannelijke be zoekers gescheiden zitten van de vrouwe lijke en met de bepaling, dat de scheiding behoort te worden aangegeven door een gang van 85 cm breed, maar ook waren er voorschriften, waarbij uitsluitend man nen dan wel vrouwen worden toegelaten. En welk een doeltreffend middel had men niet in de hantering van de Zondagswet destijds, waarbij men bij uitzondering voor dit bedrijf vertoning kon verbieden of het tijdstip van de aanvang bepalen. Alsof de maat niet vol was kwam de plaatselijke overheid de vermakelijkheids- belasting, die destijds een gemiddelde had van 5%, verdrie- en verviervoudigen: schroefde deze soms op tot 25 en 30%. Bij sommige verordeningen gingen belas ting en leeftijdsverordeningen zelfs hand in hand onder de hamer door. In 1918 werd de film in ons land als zedelijk onvolwaardig gezien Ook de enquête, welke in de eerste maanden van 1919 is gehouden door de in 1918 ingestelde Staatscommissie belast met onderzoek inzake maatregelen van over heidswege om het zedelijk en maatschappe lijk gevaar te bestrijden dat aan bioscoop voorstellingen verbonden is, plaatste de film geheel in het gezichtsveld van zede lijk onvolwaardig. De enquête werd ge houden onder politie, reclasseringsambtc- naren, ambtenaren van de kinderwetten, directeuren van opvoedingsgestichten en tuchtscholen. En toch, wanneer men de resultaten van de enquête nader beziet, kan men daarin geen verklaring vinden voor het zo diepe, veelzijdige en willekeurige in grijpen in de bedrijfsverhoudingen van die dagen. Naar mijn overtuiging is de houding der autoriteiten uit die dagen veel meer dan uit de feiten, te verklaren uit onkunde en niet in het minst uit een bepaalde men taliteit kenmerkend voor een deel der in vloedrijke kringen in ons land, een men taliteit met het stempel van puritanisme en de aanverwante Hollandse burgerlijke deugdopvatting, welke, haar beschavings invloed te onzent nog altijd uitoefenend en de behoeften dezer eeuw miskennend, de maatschappelijke ontwikkeling langs de door haar getraceerde paadjes trachtte te leiden. Deze mentaliteit in bepaalde krin gen met haar bijna ridicule deftigheid en haar ontstellend gebrek aan sociaal in zicht verdroeg de bioscoop ten enen male niet. Het is deze geestesgesteldheid, die

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 10