eiser af te nemen de film „Zeebonken" en een van de films „De zoon van Robin Hood" of „Wraak der Geuzen", zulks op de voorwaarden als vermeld in het contract, dat eiser op 26 Novem ber 1957 aan gedaagde heeft toegezonden; VEROORDEELT gedaagde in de arbitragekosten bedragende 50,—. Aldus gewezen te Amsterdam op 3 Maart 1958. Inzake N.V. KINO-APPARATEN EN INSTRUMENTENFABRIEK LOUIS B. KAGENAAR, gevestigd te Utrecht en kantoor houdende aldaar aan de Jekerstraat 82, eiseres contra K. F. BUYINK, exploiterende de bioscoop Concordia te Bilt- hoven en wonende te Enschede aan de Irisstraat 17, aldaar, ge daagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder- landsche Bioscoop-Bond volgens de Statuten en het Arbitrage- Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request d.d. 30 Augustus 1957 een geschil contra gedaagde heeft aanhanging gemaakt, van welk request een af schrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op 27 November 1957 op het Bondsbureau te Am sterdam dat aldaar verschenen is de heer L. B. Kagenaar, directeur van eiseres en dat gedaagde niet is verschenen; dat de Commissie, vernomen hebbende, dat gedaagde ziek was, besloten heeft de behandeling van het geschil tot een volgende zitting uit te stellen, hoewel gedaagde generlei bericht van ver hindering had gezonden; dat de Commissie hierna partijen heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woensdag 12 Februari 1958 op het Bonds bureau te Amsterdam dat aldaar verschenen zijn de heer L. B. Kagenaar, directeur van eiseres en Mr. G. Barnasconi Jr., gemachtigde van ge daagde; dat Mr. Barnasconi namens gedaagde in hoofdzaak heeft aan gevoerd, dat eiseres haar vordering doet steunen op haar brief van 18 januari 1957, gericht aan gedaagde: dat deze brief echter niet de bevestiging van een leveringsopdracht is, maar uitsluitend een bevestiging van een opdracht om apparaten, zoals in die brief is omschreven, gereed te maken; dat echter de opdracht tot leve ring eerst zou kunnen worden gegeven, nadat gedaagde de appa raten zou hebben bezichtigddat eiseres gedaagde echter niet heeft uitgenodigd om deze apparaten, zodra zij gereed waren, te komen bezichtigen; dat gedaagde, toen zij uit een brief van eiseres d.d. 13 Maart 1957 vernam, dat deze in de veronderstelling verkeerde de bewuste apparaten reeds te hebben verkocht, daarop onmiddel lijk heeft gereageerd met de mededeling, dat er nog niets ge kocht was; dat hierbij in aanmerking moet worden genomen, dat het in het onderhavige geval niet om de levering van nieuwe appa raten, maar om die van gebruikte apparaten ging en dat het dus logisch was, dat gedaagde deze apparaten eerst terdege wilde bezichtigen en beproeven; dat de heer L. B. Kagenaar namens eiseres hiertegen in hoofd zaak heeft aangevoerd, dat bij de bespreking, die op of omstreeks 17 Januari 1957 tussen partijen heeft plaats gehad, wilsovereen stemming is bereikt over de levering van de apparatuur als om schreven in eiseresses brief van 18 Januari 1957: dat gedaage'p uiteraard later deze apparatuur nog zou komen bezichtigen, echter uitsluitend om zich ervan te vergewissen, dat de apparatuur zich in een zodanige toestand bevond als op grond van de toezegging van eiseres mocht worden verwacht; dat gedaagde echter reeds in Februari bij een andere leverancier een andere apparatuur heeft besteld en het daaraan te wijten is, dat gedaagde het thans wil doen voorkomen alsof zij niets van eiseres heeft gekocht: dat op verzoek van gedaagde als getuige is gehoord Mevrouw Elisabeth Brummelhaus-Greiving, geboren 14 Maart 1909 te Greven (Duitsland), die in hoofdzaak heeft verklaard, dat zij een deel van het gesprek tussen gedaagde en de heer Kagenaar, direc teur van eiseres, heeft gehoord; dat gedaagde daarbij heeft ge vraagd of zijn bedrijfsleider, de heer Brookhuis, de apparaten mocht komen bekijken, waarop de heer Kagenaar heeft geantwoord, dat hij daarmede accoord ging, maar dat de installatie eerst geheel in orde moest worden gemaakt; dat de heer Buyink verder heeft gezegd, dat hij de apparatuur niet eerder wilde kopen dan nadat hij het geheel zou hebben bezichtigd; dat hierna op verzoek van gedaagde ais getuige is gehoord de heer Marinus Bernard Hendrik Brookhuis, geboren 22 Fe bruari 1907 te Oldenzaal, bedrijfsleider van het Concordia Theater te Bilthoven, die in hoofdzaak verklaard heeft, dat hij weliswaar niet aanwezig is geweest bij het tussen partijen gevoerde gesprek, waarbij eiseres de apparatuur te koop heeft aangeboden, maar dat hij niet kan aannemen, dat deze koop is tot stand gekomen, omdat anders gedaagde hem daarvan zeker in kennis zou hebben gesteld; dat de directeur van eiseres, de heer Kagenaar hem medio Maart 1957 heeft bezocht en hem daarbij een beloning in het vooruit zicht heeft gesteld indien de levering van de apparatuur zou door gaan: dat hij enige malen getracht heeft contact met eiseres op te nemen met het oog op de bezichtiging van de apparatuur, maar dat dit alles niets heeft opgeleverd; dat Mr. Barnasconi namens gedaagde nog in het geding heeft gebracht een brief van gedaagde, verzonden aan de heer Brook huis en gedateerd 11 Januari 1957, waarvan een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast: dat Mr. Barnasconi namens gedaagde vervolgens in hoofdzaak heeft verklaard, dat wat de vordering van betreft voor een bezoek van eiseres aan het Concordia Theater te Bilthoven op 23 Juni 1957 in verband met een storing in de installatie, ge daagde het standpunt inneemt, dat deze rekening behoort te wor den voldaan door de heer E. J. Weier te Rotterdam, van wie de projector, waarbij zich de storing voordeed, was gehuurd: dat de heer Kagenaar namens eiseres het standpunt inneemt, dat hij op verzoek van het personeel van gedaagde voor het op heffen van de storing naar Bilthoven is gekomen en dat gedaagde dan ook aansprakelijk is voor de betaling der daaraan verbonden kosten, zijnde het de zaak van gedaagde om eventueel deze kosten op een derde te verhalen; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en arti kel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen de leden van de Bond onder ling, met uitsluiting van de burgerlijke rechter, zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage reglement: dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat de schriftelijke bevestiging d.d. 18 Januari 1957 van eiseres aan gedaagde betreffende twee Ernon IV-apparaten, H.I. lampen- huizen enzovoort niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is en slechts kan worden beschouwd als een tot stand gekomen overeenkomst, waarbij gedaagde deze goederen van eiseres heeft gekocht voor de totale prijs van dat de bewering van gedaagde als zou hij niets van eiseres heb ben gekocht en als zou hij slechts met eiseres hebben besproken, dat eiseres de apparatuur in orde zou maken en gedaagde eerst na bezichtiging een beslissing over de koop zou nemen, niet met bewijzen is gestaafd; dat gedaagde trouwens als hij in de veronderstelling verkeerde niets van eiseres te hebben gekocht, verplicht zou zijn geweest binnen een redelijke termijn op de bevestiging van eiseres d.d. 18 Januari 1957 te reageren met de medeling, dat de koop nog niet was tot stand gekomen dat gedaagde echter in het geheel niet op de bevestiging van 18 Januari 1957 heeft gereageerd; dat het overigens de Commissie onbegrijpelijk voorkomt, dat gedaagde die in ieder geval erkend heeft ten minste aan eiseres opdracht te hebben gegeven de apparatuur voor bezichtiging in gereedheid te houden zonder eiseres van zijn veranderde voor nemens in kennis te stellen onderhandelingen met een andere leve rancier heeft aangeknoopt en tot bestelling van andere apparaten is overgegaan dat de in het geding gebrachte brief, gedateerd 11 Januari 1957, van gedaagde aan zijn bedrijfsleider weliswaar de mededeling 32

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 32