Sociologisch onderzoek bioscoopbedrijf Duur, moeilijk, tijdrovend Wetenschappelijk onderzoek is moeilijk, tijdrovend en duur. Onderzoek op het terrein van de gedragswetenschappen is bovendien weinig populair, omdat het de schijn wekt dat het gezonde boerenverstand van de opdrachtgever de proble men niet meer aankan. De fysicus die het geleidingsvermo gen van ethanol bestudeert zal weinig moeite hebben zijn broodheer van de feitelijkheid van zijn waarnemingen te overtuigen, want hij spreekt als erkend expert tegen een leek. Sociologische onderzoeksresultaten daarentegen wor den niet zo gemakkelijk als feit aanvaard en tot overmaat van ramp beschouwt bijna iedereen zichzelf als een expert op dit gebied. Niet voor niets levert het sociologisch jargon zoveel modewoorden voor gebruik in huis, tuin en zelfs keu ken. Anderzijds moet men van sociaal-wetenschappelijk onder- zoek ook niet het heil op aarde verwachten. Een blind beroep op de sociologisch geschoolde dokter als men het helemaal niet meer ziet zitten, zoals dat tegenwoordig heet, garandeert al evenmin gezondheid als de kollektie huismiddeltjes in oma's medicijnkastje. Onmisbaar voor elke vorm van gedragswetenschappelijk onderzoek is een juiste en duidelijke vraagstelling. Het for muleren van de vragen is een zaak die de opdrachtgever en de onderzoeker gelijkelijk aangaat maar zelfs tegen deze schijnbaar triviale regel wordt veel gezondigd. Maar al te vaak wordt van de onderzoeker verwacht dat hij niet alleen bruikbare middelen verschaft maar óók nog de bijbehorende doeleinden definieert. Het formuleren van de probleemstelling van een onderzoek is geen eenvoudige zaak. Neem nu het bioscoopbedrijf. Het algemene doel is rechtschapen en eenvoudig: winst maken. Dan moet er al meteen gekozen worden: mikken wij op het konsolideren van onze positie bij het jeugdige publiek dat wij al hebben, proberen wij het verioren publiek geheel of ge deeltelijk terug te winnen, trachten wij nieuwe categorieën voor de bioscoop te interesseren, gaan wij de funktie van onze theaters herzien, of willen we het ene doen zonder het andere te laten? Of gaan we gewoon op de oude voet verder en zien we wel wie het zullen uitzingen en hoelang nog? Deze keuze berust uiteindelijk bij het bedrijf zelf, maar ondertus sen werkt dit bedrijf niet in een vacuüm. Men moet derhalve weten wat in de maatschappelijke werkelijkheid van nu en van de nabije toekomst haalbaar is. We komen hier via de trial and error (ofwel schade en schande) methode misschien wel achter, terwijl ook een systematische exegese van de vele Tekenen Aan De Wand van nut kan zijn, maar op de duur zijn we het meest gebaat bij een betrouwbaar motie- venonderzoek dat ons leert waarom de mensen naar de bio scoop gaan, waarom een aantal van hen vroeger wel ging en nu niet meer. MOTIEVEN Motievenonderzoek hoeft niet per sé Freudiaans of Dichte- riaans (dat is: fundamenteel psychologisch) te zijn om zin volle resultaten op te leveren. Waar het echter gaat om de motieven voor bioscoopbezoek hebben wij in het verleden slechte ervaringen opgedaan, aangezien de meeste onder zoekingen niet verder kwamen dan vage rationalisaties in de trant van „eens een avondje uit zijn" of „een goede film zien". Een vermeldenswaardige uitzondering is het in 1959 voor de Nederlandse Bioscoopbond uitgevoerde onderzoek van het Nederlands Instituut voor Motivation en Marketing Re search. Dit Instituut maakte onderscheid tussen rationele motieven en achtergrondmotieven. De rationele motieven zijn meestal bewust en men ervaart ze als sociaal acceptabel. De achtergrondmotieven zijn niet of nauwelijks bewust omdat ze vaak sociaal onaanvaardbaar en daardoor voor het psychi sche evenwicht gevaarlijk zijn. Een van de belangrijkste kon- klusies van het onderzoek bleek te zijn, dat men een sociaal gewaardeerde rechtvaardiging nodig heeft voor het gaan naar de bioscoop. Het gezelligheidsaspekt bleek als ratio nele faktor veel minder te gelden dan als achtergrond-motief, met andere woorden: vele bezoekers schaamden zich een beetje om toe te geven dat zij in de eerste plaats om de ge zelligheid naar de bioscoop gaan. De slogan voor de kollek- tieve kampagne werd dan ook: „Samen naar de bioscoop, ja gezellig." Het onderzoek van 1959 was echter naar mijn mening nog niet fundamenteel genoeg, al was het maar omdat men de toenmalige bioscoop met zijn films teveel als een gegeven grootheid beschouwde. Principieel is het juister het bio scoopbezoek te plaatsen in het kader van de vrijetijdsbeste ding in het algemeen. Welke behoeften tracht de moderne mens in zijn vrije tijd te bevredigen en in hoeverre kan het bioscoopbedrijf hierbij behulpzaam zijn? Dr. Ernest Dichter onderscheidt tien fundamentele behoef ten: 1. ontwikkeling en geestelijke verrijking 2. kontakt en sociale aktiviteit 3. prestigebevestiging en -winst 4. aanpassing en sociale integratie 5. passiviteit en regressie 6. vrijmaken en kanaliseren van emoties 7. zingeving 8. aktieve vormgeving en autodidaktiek 9. opwinding en emotionele spanning 10. luxe, komfort en service 24

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1972 | | pagina 24