Staatsprijs voor filmkunst 71
14
,,Het onverzoenlijke verzoenen"dat is ook dit jaar het
grote probleem geweest waarvoor de Jury zich geplaatst
zag die de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschap
pelijk Werk moest adviseren over de toekenning van de
Staatsprijs voor Filmkunst 1971.
Het klinkt zo eenvoudig als men punt I leest van het voor
deze gelegenheid opgestelde reglement, dat luidt:
,,Voor toekenning van de prijs komen in aanmerking films,
waaronder begrepen teken- en poppenfilms die op 16, 35
en 70 mm formaat zijn vervaardigd in de periode van 1 sep
tember 1969 tot I september 1971."
De Jury moest dus een oordeel uitspreken over het totaal
aan filmactiviteiten in ons land over een periode van twee
jaar. Er valt geen schatting te maken hoeveel films in die
tijd tot stand zijn gekomen en het aantal valt zelfs niet af
te leiden uit het aanbod aan films dat de Jury tenslotte ter
beoordeling kreeg voorgezet. Dat bedroeg ruw geteld 30
stuks, variërend van reclame-spots tot speelfilms, wisse
lend in vertoningsduur per inzending van 50 seconden tot
anderhalf uur. Daarbij was voor het eerst ook een inzen
ding van de Nederlandse Film-academie die alleen al opviel
doordat zij volwaardig mee kon doen aan de algemene
competitie.
Maar hoe kiest men uit een dergelijke gevarieerde collec
tie films een Staatsprijswinnaar van het jaar?
Het pleit voor het niveau waarop in Nederland in het alge
meen gefilmd wordt, dat de Jury niet te maken kreeg met
een eentonige middelmatigheid, waartegen dan vlug en ge
makkelijk een of twee meesterwerken te ontdekken vielen.
Een dergelijke situatie zou natuurlijk de taak van de Jury
aanmerkelijk verlicht hebben, al was het doorkijken van het
binnengekomen materiaal dan een minder aantrekkelijke
bezigheid geworden. Nu vond het tegenovergestelde plaats.
Twee dagen lang heeft de Jury geboeid en vaak met veel
plezier naar de inzendingen gekeken, om zich daarna voor
de nagenoeg onmogelijke taak geplaatst te zien een keuze
te moeten maken uit dit heterogene pakket films.
Bij vorige Staatsprijzen was het al moeilijk uit sterk ver
schillende categorieën als bij de korte film voorkwamen te
kiezen, dit jaar was er voor het eerst de speelfilm bijgeko
men om voor de hoge onderscheiding in aanmerking te
komen, wat de taak van de Jury nog meer compliceerde.
Deze door de Raad voor de Kunst geadviseerde uitbreiding
van mededinging naar de tweejaarlijkse Staatsprijs bleek
echter onvoldoende te zijn doorgedrongen tot de betrokken
filmmakers, zoals uit het geringe aanbod van speelfilms
kon worden afgeleid. En hoewel de Jury, gebruik makend
van haar recht afwezige films alsnog op te vragen voor
beoordeling, getracht heeft een meer compleet overzicht te
krijgen van het geheel aan speelfilms tussen 1969 en dit
ogenblik, heeft zij, bij gebrek aan volledigheid, voor dit jaar
af moeten zien deze categorie in haar beoordeling te be
trekken.
Zij betreurt dit, maar zij is er tegelijk van overtuigd dat in
de toekomst iedere volgende Jury voor de toekenning van
de Staatsprijs voor de haars inziens onmogelijke taak ge-
plaats gaat worden uit onvergelijkbare grootheden als
korte film en lange speelfilm een eventuele prijswinnaar af
te leiden.
Zij maakt dan ook graag van deze gelegenheid gebruik de
bevoegde autoriteiten dringend te adviseren, mocht het in
stituut Staatsprijs voor Filmkunst blijven bestaan en er
is alle reden het voortbestaan ervan in deze vorm op de
helling te nemen in ieder geval een splitsing in catego
rieën aan te brengen die tenminste afzonderlijke prijzen
voor de beste korte film en voor de beste speelfilm ten
gevolge zou moeten hebben.
Een dergelijke correctie op het reglement lijkt haar des te
noodzakelijker nu, na de recente successen van Nederland
se speelfilms, ook in zakelijk opzicht een nieuwe bloei
periode van onze vaderlandse industrie niet tot de onmo
gelijkheden lijkt te behoren.
Na deze algemene opmerkingen wil de Jury graag haar
beleid inzake het aanwijzen van de Staatsprijswinnaar plus
beide eervolle vermeldingen verantwoorden.
De Jury heeft de Minister geadviseerd de Staatsprijs voor
Filmkunst 1971 toe te kennen aan Ed van der Elsken voor
zijn film VERLIEFDE CAMERA. Een titel die past bij de man
die zich al jarenlang op een soort tweesprong bevindt en
niet uitgesproken voor film of fotografie wil kiezen. Maar
in beide gevallen heeft Van der Elsken een camera nodig,
wat dan in beide gevallen voor hem een ..verliefde camera"
betekent. Van der Elsken houdt van het leven zonder dat
hem de meer onaangename kanten van het bestaan ont
gaan. Integendeel, op zijn vele foto-reportages die hem
over de hele aardbol brachten, heeft hij een wereld in beeld
gebracht vol ellende, onrust, onvrijheid en corruptie. Maar
hij heeft nooit vergeten momenten van menselijke vreugde
te noteren als liefde, geboorte en dat soort zaken, waar
mee hij enig evenwicht trachtte te brengen in een anders
vertekend beeld van de werkelijkheid. In zijn film VERLIEF
DE CAMERA onthult de filmer zichzelf als iemand die met
sceptische humor kan genieten van de dagelijkse dingen.
Voor hem is de camera een natuurlijk verlengstuk van zijn
zintuigen, waardoor hij zijn toeschouwers intens betrekt bij
een zelfportret, waarin ironie en zelfspot, maar vooral zijn
verliefdheid op het leven centraal staan.
Een anders geaarde, maar niet minder fascinerende film-
persoonlijkheid is Frans Zwartjes die de Jury heeft voor
gedragen voor een ,,eervolle vermelding"een waarderings
formule die wij nauwelijks in verband met deze actieve en
zich voortdurend vernieuwende filmer in de mond durven
te nemen en die wij daarom, bij deze, voorstellen als prijs-
omschrijving uit het reglement te schrappen.
In zijn vijftien minuten durende film die hij LIVING noemde,
zijn Zwartjes zélf en zijn vrouw Trix de hoofdpersonen in
een woordloze situatie van echtpaar dat een leeg apparte
ment op zijn mogelijkheden en leefbaarheid onderzoekt.
Keurend, proevend en onzeker bekijken zij van alle kanten
het vertrek, daarbij opgenomen in adembenemende camera
wentelingen die het tweetal isoleert in een angstwekkend
lege ruimte.
Jan Vrijman tenslotte was, bij de ingezonden films o.m. ver
tegenwoordigd met IDENTITY, een kritische visie op het
reclamebedrijf dat zich aandient als een stuk Cinéma Véri-
té, maar een korte speelfilm blijkt te zijn, waarin volgens
een bekende televisie-formule een kopstuk uit de reclame
wereld door een cameraploeg op de voet gevolgd wordt in
zijn dagelijks doen en laten.
De schijnwereld van de reclame wordt in schijn een stuk
betrapte werkelijkheid. Ook voor dit indringende en scherp
geobserveerde beeld van een zakenman en zijn omgeving
heeft de Jury dus met veel genoegen een ,,eervolle vermel
ding", opnieuw tussen aanhalingstekens, voorgesteld.
Wij willen dit rapport niet beëindigen zonder opnieuw te
benadrukken dat bij deze vaststelling van onderscheidingen
nauwelijks sprake is geweest van goed, beter of best. De
keuze was uiteraard niet willekeurig, maar werd wel beïn
vloed door de omstandigheid dat slechts één inzending als
de beste genoemd moest worden en voor de Staatsprijs
kon worden voorgesteld. Het verschil in waardering voor
de individuele prestaties binnen de uiteindelijk geselecteer
de groep van mogelijke prijswinnaars was zó gering dat
lang gediscussieerd moest worden tot een definitieve uit
spraak kon worden gedaan. De suggestie om in de komen
de twee jaren het reglement van de Staatsprijs voor Film
kunst dusdanig te veranderen dat de geringe waarderings
verschillen vollediger in prijzen tot uitdrukking kunnen wor
den gebracht, lijkt ons dan een goede afsluiting van het
Juryrapport van dit jaar.
Amsterdam, 2 oktober 1971
De Jury:
Ch. Boost, voorzitter S. Barnstijn, lid M. M. Chanowski, lid
1. 1. Nassenstein, lid E. Weisz, lid G. 1. van der Molen, se
cretaris